Jaarverslag 2020 Actualiteit: Staatloosheid**

*Om de linken naar ve-nummers in Migratieweb te kunnen gebruiken, dient u ingelogd te zijn op Migratieweb. Heeft u geen toegang dan kunt u hier een proefaccount aanvragen. 

In 2020 is eindelijk het langverwachte wetsvoorstel KST 35687, 2 (ve20004038*) Wet vaststelling staatsloosheid (hierna: het wetsvoorstel) ingediend bij de Tweede kamer. De internetconsultatieversie (ve16001906*) werd al op 28 september 2016 gepubliceerd en er werden meermaals Kamervragen gesteld over het uitblijven van de indiening van het voorstel. Uiteindelijk is het wetsvoorstel op 18 december 2020 ingediend, tegelijkertijd met het hiermee samenhangende wetsvoorstel ‘Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Paspoortwet alsmede intrekking van voorbehouden bij het Verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid’ (KST 35688 (R2151), 2, ve20004041*). Het laatstgenoemde voorstel omvat onder meer een optierecht op grond van artikel 6 RWN voor staatloze niet rechtmatig in Nederland verblijvende kinderen. In dit voorstel wordt, ondanks de kritische reactie hierop in de adviezen van onder meer CRM, ISI, UNHCR en ENS toch vastgehouden aan een langere termijn voor staatloze kinderen zonder rechtmatig verblijf in vergelijking tot staatloze kinderen met rechtmatig verblijf***. In het eerste geval kan het Nederlanderschap op grond van artikel 6 RWN pas na tien jaar worden verkregen, in het laatste geval kan dat al na drie jaar.
In het wetsvoorstel Wet vaststelling staatloosheid wordt een procedure in het leven geroepen om staatloosheid vast te laten stellen door een rechter. Deze procedure is toegezegd naar aanleiding van het advies ‘Geen land te bekennen’ (ve14000047*) van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ). Hierin concludeerde de ACVZ dat Nederland geen goede procedure heeft om staatloosheid vast te stellen. In de kabinetsreactie (TK 19637, 1889, ve14001449* en TK 19637, 1917, ve15000526*) hierop is erkend dat er inderdaad een leemte is met betrekking tot identificatie van staatlozen, met name omdat de Wet GBA/BRP ‘slechts’ registratie tot doel heeft en niet is bedoeld voor ingewikkelde beoordelingen, zoals of iemand staatloos is, wanneer hiervan niet evident sprake is. Het kabinet heeft daarom toegezegd dat een speciale procedure voor de vaststelling van staatloosheid zal worden ingericht. Daarbij is aangegeven dat geen verandering wordt aangebracht in de huidige gevolgen van staatloosheid als het gaat om verblijf en verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. Dit betekent dat staatloosheid op zichzelf geen verblijfsvergunning oplevert omdat het nationaliteitsrecht volgens het kabinet geen zelfstandige bron is van verblijfsrecht. Pas als een vastgesteld staatloze op één van de gronden van de Vreemdelingenwet 2000 een verblijfsvergunning heeft, kan hij in aanmerking komen voor een verkrijging van de Nederlandse nationaliteit via versnelde naturalisatie.
Met de hiervoor genoemde gevolgen voor het verblijfsrecht wijkt de procedure op een cruciaal punt af van de adviezen van verschillende organisaties (waaronder ACVZ, de UNHCR en de Raad van State), waarin gepleit wordt voor de koppeling van verblijfsrechtelijke gevolgen aan vastgestelde staatloosheid. Overigens wordt in deze adviezen over het wetsvoorstel, ook op andere punten kritiek geuit en/of worden vragen gesteld. Zo wordt het concept ‘vastgestelde staatloosheid’, zoals hierboven beschreven, niet omarmd door de ACVZ, CRM, UNHCR, NVVB, de Commissie, en de NVvR. Gepleit wordt voor het handhaven van de huidige definitie van de RWN en de Paspoortwet omdat de vaststelling van staatloosheid declaratoir is. In het wetsvoorstel is er echter voor gekozen om in de definitie van staatloosheid het element ‘vastgestelde’ niet los te laten. Verder is in veel adviezen over het wetsvoorstel kritiek geuit op de voorwaarde dat een verzoeker een onmiddellijk belang moet hebben bij de vaststelling van staatloosheid om te kunnen procederen. De regering heeft echter ook in deze kritiek geen grond gezien om het wetsvoorstel op dat punt aan te passen. In de reacties op het wetsvoorstel is ook veel aandacht besteed aan de bewijslastverdeling. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is om de bewijslastverdeling over te laten aan de normale regels van het burgerlijk procesrecht en zo uit te komen op de meest gerede partij. Verschillende partijen hebben de regering opgeroepen om rekening te houden met barrières die inherent zijn aan het aantonen van staatloosheid (zoals de mogelijkheid om in het bezit te komen van documenten om staatloosheid aan te tonen). Een aantal adviesinstanties raadt aan om duidelijk te maken dat de aanvrager weliswaar verplicht moet zijn om alle informatie te overleggen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken, maar dat het aan de Staat is om aanvullend onderzoek te verrichten, wanneer niet is komen vast te staan of betrokkene een nationaliteit heeft. Er is echter niet voor gekozen om de bewijslastverdeling op dit punt aan te passen. Wel wordt er in de Memorie van Toelichting (blz. 41) toegelicht dat de in de adviezen bedoelde samenwerking (tussen de Staat en de rechter), juist is wat met het wetsvoorstel is beoogd.
Met de nieuwe vaststellingsprocedure zal een bepaalde categorie rechtmatig verblijvende vreemdelingen die nu met ‘nationaliteit onbekend’ is opgenomen in de vreemdelingenadministratie of in de basisregistratie personen, in die registraties voortaan als ‘staatloos’ worden opgenomen. Dat is gunstig voor de bedoelde groep nu alleen staatlozen op grond van de RWN in aanmerking komen voor het Nederlanderschap. Het wetsvoorstel sluit personen die geen rechtmatig verblijf hebben overigens niet uit: ook zij kunnen onder de nieuwe procedure een verzoek tot vaststelling van staatloosheid doen. Daarbij moet worden aangetekend dat noch het indienen van een verzoek noch de vaststelling van staatloosheid door de rechter aanspraak geeft op rechtmatig verblijf in de zin van de Vreemdelingenwet 2000.
Er is gekozen voor een privaatrechtelijke - in plaats van een bestuursrechtelijke procedure. Doorslaggevend argument hiervoor is dat het bij staatloosheid gaat om een identiteitskwestie en niet om een verblijfsrechtelijke kwestie. Het erkend staatloos zijn zal zoals eerder aangegeven namelijk niet leiden tot rechtmatig verblijf. Met deze keuze wordt bovendien aangesloten bij de reeds bestaande praktijk, namelijk die van vaststelling of iemand al dan niet Nederlander is op grond van artikel 17 van de RWN.

______________________________________

**Dit stuk is grotendeels gebaseerd op informatie uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Wet vaststelling staatloosheid, TK 35687, 3, ve20004039*.
***De adviezen van bijna 20 verschillende organisaties en personen op de wetsvoorstellen zijn te vinden via het parlementaire dossiernummer 35688 (R2151) op overheid.nl.